In het jongste nummer van De Bron, het tijdschrift van Natuurpunt, staat een opmerkelijke bijdrage van Pieter-Jan Taillieu, de ontvanger-griffier van de Zuidijzerpolder die deels ook op Diksmuids grondgebied ligt.  Voor hem zullen de maatschappelijke en klimatologische veranderingen de komende decennia verschillende uitdagingen met zich meebrengen voor het waterbeheer in het IJzerbekken.  En daarbij zal het belangrijk zijn hoe polderbesturen deze problemen zullen aanpakken zodat kwalitatief water als een steeds belangrijker grondstof kan blijvend gebruikt worden in de verschillende sectoren die actief zijn in het IJzerbekken.

De Zuidijzerpolder telt bijna 10.000 hectaren die gaat van de Franse grens tot in Diksmuide.  Het is één van de vier actieve polders in het IJzerbekken dat zelf 135.000 hectaren groot is.  De afwatering van het gebied gebeurt hoofdzakelijk via de IJzer die het water brengt naar het sluizencomplex in Nieuwpoort.  Het lozen van het water kan er enkel wanneer het zeepeil lager is dan dit van de IJzer.  Hierdoor ontstaan dagelijks twee lozingsvensters waarbinnen water kan geloosd worden naar  zee.
Binnen de polder zijn verschillende sectoren actief met soms tegengestelde belangen.  Dat gaat van intensieve landbouw, over belangrijke ecologische gebieden als de IJzer- en Handzamevallei tot de drinkwaterproductie in het waterproductiecentrum van De Blankaart. De klimaatsverandering zorgt nu voor nieuwe uitdagingen om de balans tussen deze verschillende sectoren in evenwicht te houden.
Een belangrijke evolutie wordt voor Pieter-Jan Taillieu de opwaardering van de functie van natuur als waterbuffer.  De broeken van de IJzer- en Handzamevallei vormen het grootste natuurlijk overstromingsgebied van Vlaanderen.  En deze is noodzakelijk om het verschil tussen aan- en afvoer van oppervlaktewater te bufferen.  Bijkomende bufferbekkens zullen nodig zijn om bij de verwachtte intensere neerslagperiodes de belasting op de stroomafwaarts gelegen gebieden te temperen en woonkernen te beschermen.  Verder voorziet men ook een toename van het zeepeil waardoor ook nog eens de lozingsvensters zullen verkleinen.  Ook hierdoor zal meer water moeten gebufferd worden.

En dan is er ook nog de problematiek van de verzilting.  De voorbije zomerse droogteperiodes hebben volgens de ontvanger-griffier van de Zuidijzerpolder aangetoond dat men op vandaag nog onvoldoende gewapend is om deze droogteperiodes te overbruggen.  Het waterbeheer werd te lang afgestemd op het afvoeren van oppervlaktewater.  Maar tijdens langdurige droge periodes wordt het zoetwater uitgeput, waardoor het onderliggend zoutwater in de kustpolders naar het oppervlaktewater komt.  De verzilting treedt dan ook het snelst op in de laag gelegen zones als oude kreken en dieper ingesneden waterlopen.  Om verdere verzilting tegen te gaan zullen de polderbesturen dan ook hun visie moeten wijzigen.  Gedurende de wintermaanden zal meer en langer kwalitatief oppervlaktewater moeten gebufferd worden in de polders.  Terzelfdertijd moet het benodigde buffervolume voor overstromingen gevrijwaard worden.  Voor Pieter-Jan Taillieu zal het dan ook belangrijk worden om van bron tot monding water langer vast te houden en hergebruik te stimuleren.
Kwalitatief water wordt voor de ontvanger-griffier van de Zuidijzerpolder een steeds belangrijkere grondstof, waarbij ieder zijn bijdrage moet leveren om van de lusten te kunnen blijven genieten.  Er moet voor hem werk gemaakt worden van een progressief waterbeheer om de klimaatuitdagingen aan te gaan. (DLD)